- Op de vlucht naar een
onvermijdelijke brief-
Regen valt
met bakken uit een donkere grijze lucht, het gelige licht van de zojuist
ontstoken straatverlichting glinstert in de plas die hij bekijkt. “Luchtbellen
op het water, drie dagen regen”, denkt hij. Het Westerkwartier ligt er
troosteloos bij. De arbeiderswoningen uit het begin van de eeuw vonden een
nieuwe bestemming als studentenwoning, kraakpand of vielen in handen van
speculanten en blijven de laatste jaren steeds vaker leegstaan. Hier en daar
wonen nog oudere mensen die de buurt hebben zien aftakelen. Onkruid groeit welig,
dichtgetimmerde ramen en verrotte kozijnen bepalen het beeld van de meeste
straten.
Hij draait
zich om en de gordijnen vallen weer voor het raam. Hij kijkt de kamer rond, een
halflege fles bier staat op tafel naast een koffiemok met daarin opgedroogd
bruin vocht. Kranten van de afgelopen week slingeren nog rond. Hij raapt
snippers van een verscheurde brief van de grond om ze vervolgens weer uit z’n
handen te laten vallen. Het onvermijdelijke is gebeurd en het verscheuren van
de brief lijkt niets meer dan een armzalige poging de boodschapper om zeep te
helpen, in de ijdele hoop de rampspoed te vermijden.
Een vlucht die
al jaren duurt is vandaag een nieuwe fase ingegaan. Hij zal weer gaan verhuizen.
Een nieuwe stad, misschien wel een ander land, maar het zal hem toch weer
achterhalen. Elk jaar vindt deze brief hem weer. Elk jaar op dezelfde dag.
De brief is
niet meer dan een vrijwel leeg vel met als enige tekst de datum en een handgeschreven
naam. De naam van zijn overleden vriendin, in haar eigen handschrift. Hij
herkent de ronde royale letters, de krul waarmee ze de laatste letter haar naam
verlengt en het puntje een stukje verderop. Al zes jaar lang krijgt hij deze
brief, elk jaar met een recente datum.
Ooit bracht
de eerste brief een beetje hoop. Hoop op de terugkeer van oude tijden, op een
thuiskomst. Maar het bleek valse hoop. Ze was dood en de brief, een vruchteloze,
gedwongen reanimatie van een onomkeerbaar einde. Al zijn pogingen de herkomst
van deze brieven te achterhalen strandden in een woud van vraagtekens. Niemand
kon hem verder helpen en al wat hem bleef was een vlucht voor de jaarlijkse
confrontatie toen de brieven bleven komen. Elk jaar weer op Aswoensdag, de dag
van haar overlijden.
Na de komst
van de derde brief verhuisde hij naar een andere straat. De brief bleef komen.
Hij vertrok naar een andere stad, de brief bleef komen. Elk jaar dezelfde brief
met een nieuwe recente dagtekening. Gisteren weer. Hij loopt naar de muurkast
en pakt een versleten rugzak van het hoogste schap. Deze vult hij met kleding,
een paar schoenen en nog wat losse spullen waaronder een foto, die hij met een
punaise aan de kastdeur had geprikt. Hij ritst de zak dicht, trekt z’n jas aan,
hangt de rugzak om en loopt de trap af. Hij trekt de deur achter zich dicht,
sluit af en duwt de sleutels in de brievenbus van de buurman, de huiseigenaar.
Het is
droog geworden, hij loopt de straat uit, omzeilt enkele plassen en slaat de
hoek om, op de vlucht naar een onvermijdelijke ontmoeting met een volgende
brief. Als hij langs café “Het Spoor” loopt, hoort hij zacht de muziek. Die
zwelt opeens aan als iemand naar buiten komt. De man zingt zacht mee dat er een
paard in de gang staat en slingert ondertussen langzaam maar vastberaden
richting de stationstunnel honderd meter verderop. Hij loopt hem achterna.