Een vaag oranje schijnsel
gloeit achter het vaalwitte doek dat de glazen ruit van de voordeur bedekt. De
bel doet het…ik wacht tot er iets gaat gebeuren. Ik zie een schim opdoemen,
hoor een slot en de deur gaat open. Voor mij verschijnt een hooggeblondeerde
dame, “dichtgeplamuurd” gezicht, felrode lippenstift, gekleed in een vale witte
ochtendjas.
“Je bent vroeg”, zegt ze met
de zoetgevooisde stem van professioneel schuurpapier. Ik zoekt stamelend naar
de juiste woorden. Verbijsterd vraag ik me af waar ik in godsnaam terecht ben gekomen?
Zo ontmoette ik mijn
aanstaande hospita. Een weduwe van begin zeventig wonend in de
Schrobbelaarstraat te Delft. Ik was zeventien (bijna achttien hoor!), vers van
het Limburgse platteland en op zoek naar een kamer in het wilde westen van het
land. Ze had gereageerd op een advertentie die ik in een lokaal blaadje had
geplaatst. “Limburgse student zoekt kamer”, stond er volgens mij in.
Uiteindelijk zou ik drie jaar bij haar wonen, samen met nog twee (soms zelfs
drie) andere studenten.
Het illegaal verhuren van
kamers was voor haar een aangename aanvulling op haar karige pensioen,
huursubsidie en weduwe-uitkering. Al met al zo’n 900 guldens per maand extra en
in de winter kwam daar nog eens een extra vergoeding voor elektrische kachels
bij, centrale verwarming was er niet in haar naoorlogse huurhuis.
Jaren later, heb ik nog
steeds bewondering voor haar praktische instelling en creativiteit om zaken voor
weinig geld geregeld te krijgen. Ze ging met haar vriendin, een buurvrouw waar
ze regelmatig ruzie mee had, elke vrijdagavond op stap naar de
vrijgezellendansavonden in de regio. En was er in huis iets dat gedaan moest
worden…denk eens aan nieuw behang of schilderwerk, dan dook er opeens een
nieuwe vriend op die toevallig gepensioneerd schilder in de WAO. was…. Enkele
weken later, als de klus geklaard was werd de relatie beëindigd. Zo passeerden in
die jaren na de schilder, de timmerman en de loodgieter de revue.
Nu lijkt het alsof ze mensen
alleen maar gebruikte en op haar manier deed ze dat ook wel. Toch had ze een
groot hart en twijfelde ze ook niet om een tijd lang een man zonder
verblijfsvergunning in huis te nemen omdat hij, “zo’n zielige man was”. Toen
hij na een poosje van alles begon af te dwingen (en anders…..) en wij als
huisgenoten er na een bijna knokpartij om haar te beschermen, nadat zij hem
weer te lijf wilde gaan, de politie bij haalden, moest de man vertrekken.
Na drie
jaar, nu twintig jaar geleden ben ik weer uit Delft vertrokken. Het waren drie
bewogen jaren en allerlei herinneringen aan die periode vervagen maar sommige
mensen, zoals mijn hospita zal ik nooit meer
vergeten.