- Sneeuw in september en andere vergissingen -
In het voorjaar van 1942 verhuisde ze van haar geboorteplaats naar het
bergdorpje niet ver van de zwitserse grens, waar haar aanstaande echtgenoot
douanier was. In het begin van het dorp als je vanuit het onderste dal de weg
omhoog neemt staan drie identieke huisjes die speciaal gebouwd waren voor de
douaniers. In een van die huisjes gingen ze wonen. "Ze staan er nog
steeds", verteld ze, en ik herinner me inderdaad deze huisjes gezien te
hebben toen we een paar dagen geleden met de bus het dorp binnenreden. Donkere
huisjes met kleine ramen. De enige rijtjeshuizen in een dorp dat tegenwoordig
vol staat met een paar hotels, appartementenhuizen, pensions, enkele
restaurants en hier en daar een verdwaalde boerderij.
Ze strijkt over haar knieën en kijkt voor zich uit. Een tenger klein vrouwtje
met dunne grijze haren en ogen die sprankelen achter een bril met dikke bruine
randen. Ver in de tachtig is ze, en runt voor haar dochter het pensionnetje
waar we enkele dagen verblijven.
Ze glimlacht, kijkt ons aan en vertelt verder. Lang waren ze niet samen in dat
huisje. Haar man wordt opgeroepen voor dienstplicht, het was oorlog en men
moest meer soldaten hebben. Gelukkig hoefde hij niet naar het verschrikkelijke
oostfront in Rusland maar kon hij naar het rustige Normandië. In die maanden
kreeg ze vluchtelingen in huis, een vrouw uit Essen met haar kinderen. Veel
Duitse vluchtelingen werden in die tijd in de Oostenrijkse bergdorpjes
ondergebracht.
Ze hadden het niet slecht samen en het toeval wilde dat haar man ook in
Normandië zat. Af en toe kwam er een brief en het leven vond een nieuw ritme.
Vanaf juni 1944 kwamen er geen brieven meer. De vrouw uit Essen kreeg bericht
dat haar man was omgekomen, ze vertrok na het einde van de oorlog naar huis (of
wat daarvan overgebleven was). Zij vernam niets. “Hoop doet leven zegt men wel
eens, maar als je vier jaar lang niets hoort is er geen hoop meer”, verzuchtte
ze. Ze steekt vier vingers van haar dunne geaderde hand op, “vier jaar lang
geen bericht, geen teken van leven of dood en toen kwam de brief”.
In 1948, drie jaar na het einde van de oorlog, kreeg ze een officiële brief van
een Oostenrijkse instantie, waarin de dood van haar man, tijdens de gealieerde
invasie in Normandië, werd bevestigd. Enkele dagen later volgt het bericht dat
ze haar huisje moest verlaten. Haar man is dood en er moesten nieuwe douaniers
in het huisje wonen. haar meubeltjes kon ze onderbrengen in de kelder van het
dorpshotel en zelf kreeg ze tijdelijk onderdak bij een bevriende familie.
Echter daar kon ze ook niet “für immer” blijven.
Uiteindelijk na weken soebatten, krijgt ze een huisje toegewezen door de
gemeente. Toen ze haar spullen uit de kelder van het hortel wilde gaan halen
vertelde iemand dat per vergissing het huis ook was toegewezen aan de nieuwe
burgermeester
“….tsja”, zei ze met een brede glimlach, “en zo kwamen we samen”. Ze wees naar
de foto van haar tweede echtgenoot die een paar jaar geleden was overleden.
“Hij is jarenlang burgermeester geweest van dit dorp en ik ben onderwijzeres
geworden op de dorpsschool”
Buiten begint de regen over te gaan in sneeuw, het is 12 september. Zo vroeg sneeuw
in het dorp had ze nog nooit meegemaakt…