-Diefstal en (on-)geloof-
Ze zat elke zondag in de voorste banken in de kerk, kende de hele
litanie uit haar hoofd. “Deze vrouw bid Jezus nog eens van het kruis af”, had
hij ooit gedacht. Als de kerkdienst voorbij was en hij naar buiten liep zag hij
haar altijd naar het Maria-altaar gaan om de heilige moeder nog met enkele
“Weesgegroetjes” te bekogelen. Nee zo’n diepgelovige vrouw te gaan beschuldigen
dat kon toch niet…
Hij had het toch goed gehoord. Het geluid was onmiskenbaar luider geworden toen
hij de tuin inliep. Hij liep het terras over en over het klinkerpad de tussen
de vlinderstruiken door, richting groentetuin en fruitbomen. Een boer kroop
door zijn slokdarm naar boven, te snel opgestaan van z’n middageten, maar deze
kans liet hij zich niet ontglippen. Hij zou nu eindelijk de klootzak te pakken
krijgen die zijn groente en fruit jatte. “Hee wat moet dat daar…”
Als postbode in dit kleine dorp had Ernst Roppen het al niet breed, hij
verdiende wel wat bij met seizoenswerk bij enkele boeren, maar zijn eigen
groente en fruit in de tuin leverde een welkome en broodnodige besparing op
zijn inkopen. Als alles tenminste bleef staan. Vorig jaar nog verdwenen de
kersen, appels en peren uit zijn bescheiden boomgaard en de afgelopen maand
waren de aardbeien niet veilig geweest. Hij had enkele nachten op wacht
gelegen, maar geen beest kunnen betrappen. Nu waren de kersen rijp en hetgeen
hij vreesde dreigde te gebeuren…maar hij zou de asociale dakloze nietsnut op
heterdaad betrappen die hem van zijn rechtmatige fruit beroofde.
Groot was dan ook zijn verbazing toen hij in zijn kersenboom het monumentale
lijf van Gertuda de echtgenote van de Herenboer ontwaarde. Trui vanne Hieër
werd ze in het dorp genoemd. “Poessie poessie poeeeeees….. waar ben je dan….”
Hoorde hij haar zeggen, terwijl ze zich met een opmerkelijke soeplesse uit de
boom liet glijden en hem vervolgens bijna verontschuldigend aankeek. “Ja euhh
ik kan onze poes nergens vinden en dacht dat ik hem hier in uw boom zag
zitten”.
Ernst voelde een priemend schuldgevoel opkomen, bijna had hij de vrouw van de
rijkste boer uit het dorp, een boer die alles in overvloed bezat, valselijk
beschuldigt van diefstal. Die mensen hadden echt alles; boomgaarden, vee,
groente. Hij werkte in de oogsttijd ook wel eens voor haar man. Niet alleen
waren ze rijk, maar deze vrouw was ook zeer gelovig. Haar man zag je nooit in
de kerk, maar Trui bad voor tien.
Hij glimlachte en terwijl hij haar begroette moest opeens denken aan een van de
vele praatjes die het dorp rond gingen. Niet dat hij zich zo bezig hield met
deze dorpsroddel, maar toen hij vorige week bij de kapper zat kon hij er niet
aan ontkomen. Een keer per jaar trakteert hij zichzelf op een knip- en
scheerbeurt bij Handrie de kapper. De dag erna gaat hij naar de kermis in zijn
geboortedorp. Hij bezoekt dan z’n moeder en broer die met moeder, vrouw en
kinderen in het ouderlijk huis wonen. Die dag moet hij er netjes uitzien vind
Ernst.
Hij zat dus bij de kapper en hoorde een van zijn buren over Trui vanne Hieër
vertellen. Zijn vrouw had haar vorige week betrapt terwijl ze de appels uit hun
boomgaard aan het plukken was….”echt waar”, riep hij toen er enkele verbaasde
reacties klonken. “Zondag , na de mis we gingen net aan tafel en de vrouw moest
nog effe naar buiten toen ze het zag”. Verontwaardigde en ongelovige reacties
wisselden elkaar af. De vrouw van de rijkste boer uit het dorp op fruitroof?
Dat bestaat toch niet.. Ernst had het stilletjes aangehoord en besloot het
verhaal in de categorie dorpse jaloezie te plaatsen. Waarom wilde men zo’n
gelovige vrouw in een kwaad daglicht stellen?
“Maar euhh, poes is hier toch ook niet”, zegt Trui. “Nog een goeie zondag
gewenst”, klinkt het gehaast. Ze draait zich vlug om, handen voor haar schort
houdend en loopt richting de weg. Ernst vraagt zich nog even af hoe die rode
vlekken op haar handen en schort komen en haar lippen waren wel erg rood, bijna
paars gekleurd…”maar ach”, verzuchtte hij, “dat zal wel per ongeluk gebeurd
zijn”. “Uit zo’n boom, vol met rijpe kersen, kom je niet zonder vlekken op te
lopen”. En trouwens ze hebben zelf ook kersenbomen. Hij kijkt haar nog even na.
“Stel je voor zeg, Trui vanne Hieër die mijn kersen komt stelen”, hij moet
lachen bij de gedachte. “Ik hoop dat ze de poes snel vind”.