Een systematische aanpak van ontwerpen heeft duidelijke
meerwaarde voor mij gekregen. Bij het hanteren van het 14 stappen methode valt
me op dat het een bruikbaar model is bij een systematischer benadering van
opleiden in een organisatie. Voor een losse training bij een externe klant lijkt
het wat omslachtig, daarvoor is het model mijns inziens te veel gericht op
organisatorische aspecten. De stappen lopen bij mij in de praktijk, ook niet
altijd even chronologisch, maar werken wel richtinggevend.
Het 8-veldenmodel (Kessels) is een inhoudelijke benadering die mij een
insteek geeft het leren vorm te geven en helpt om een training goed toe te
snijden op de ontwikkelingen in een organisatie. De beide modellen werken in die
zin aanvullend.
Het werken met doelstellingen die je in overleg met
opdrachtgever en deelnemers uitwerkt, hebben me duidelijker richting gegeven bij
verdere opzet van de training. Voorheen bepaalde (mijn visie op) de inhoud en de
theorie de opzet, de huidige werkwijze geeft deelnemers en leidinggevenden, de
partijen die gaan leren, meer invloed op wat er geleerd moet worden. Dit is
volgens mij ook van groot belang wil ik meer zelfsturing bij het leren bereiken.
De hulpvragen bij het 8-veldenmodel helpen me om hier vorm aan te geven. Ze zijn
handvaten bij de gesprekken die ik voer.
Ontwerpen
van leersituaties
Inzet van deze stap is het gebruik maken van geschikte
werkvormen om een leerdoel te bereiken. Kessels (2000) beschrijft enkele items
die van belang zijn bij de keuze voor werkvormen:
Het doel is:
De kernprincipes die Korthagen (1999) benoemd, spreken mij
zeer aan en zijn voor mij meer nog dan de bovenstaande criteria van Kessels
maatgevend voor het ontwerpen van leersituaties.
Een essentiële doelstelling van realistisch opleiden is dat
medewerkers uiteindelijk hun eigen leerproces kunnen sturen. Hierbij houden we
rekening met een vijftal criteria:
Gedurende het hele traject werk ik met zowel algemene en
concrete leerdoelen als met een individueel logboek en individuele leerdoelen.
De context van de training zal uiteindelijk steeds moeten aansluiten bij de
eigen werkpraktijk. Voor de opzet betekent dit dat vanuit eigen casuïstiek/ervaring
gestart wordt.
Ontwerpen
van de bijeenkomsten:
Ik werk ongeveer volgens de rastermethode zoals Kessels &
Smit (2000) die beschrijven.
Ik maak een indeling per dagdeel en bepaal welke leerdoelen
ik per dagdeel wil aanpakken.
Vervolgens ga ik op zoek naar geschikte werkvormen.
Verder bouw ik volgens enkele uitgangspunten de bijeenkomst op.
Unfreeze |
Begin |
|
Move |
Kern |
|
Freeze |
Afsluiting |
|
Per bijeenkomst laat ik elk van de leerstijlen in het schema
hieronder aan bod komen. Bijvoorbeeld:
Stijl
|
Kijken (ervaren) |
Denken (verbinden) |
Toetsen (beslissen) |
Doen (actie) |
Activiteit die
erbij kan horen |
Beschrijven |
Analyseren |
Plan van aanpak opstellen |
Uitvoeren |
Tijdens de uitvoering van de trainingsbijeenkomsten komen
daarnaast nog andere aspecten aan bod. Door het volgen van de VO T&O ben ik
in staat om dit proces meer gericht vorm te geven. Inhoud (in de betekenis van
theorie/kennis) staat niet meer voorop, is meer een onderdeel geworden. Het
leren zelf is de belangrijkste insteek geworden bij de opzet van trainingen.
Aspecten waar ik rekening mee probeer te houden zijn onder andere:
Deze aspecten helpen mij om open te blijven. Ze geven me
richting om door te vragen en naar een constructieve aanpak toe te werken. Het
ene moment kies ik voor de ene invalshoek, het andere voor een andere. Dit hangt
sterk af van de inbreng van de deelnemer, ik probeer die te analyseren en van
daaruit een insteek te kiezen.
Naast bovenstaande aspecten probeer ik enkele
interactieregels consequent te hanteren in mijn trainingen en ook andere
groepsbijeenkomsten. Ze komen uit de thematische interactie (Bakker 1978).
Interactieregels breng ik in op momenten wanneer het gedrag waarop zij
betrekking hebben zich voordoet.
Voorkomt muren optrekken. Als iemand voldoende zeker is van
zichzelf kan hij ook in ik-vorm spreken.
Voorkomt defensief gedrag en vermijdt projecties.
Pas als iedereen zich heeft uitgesproken kun je
generalisaties trekken, anders ontneemt het een ander de mogelijkheid om af te
wijken van die mening.
Tracht
je bewust te worden van wat jij werkelijk doen of zeggen wilt, niet van wat je
moet doen of van wat men van je verwacht.
Verschil ik moet-ik wil.
“Fordert das ich heraus” oftewel stimuleert spontaan en
onafhankelijk reageren.
Onderbreek
het gesprek als je niet langer echt kunt participeren, als je je bijvoorbeeld
ergert, verveelt of om andere redenen niet geconcentreerd bent.
Storingen hebben voorrang. Het is belangrijk om als trainer
hier ook zelf gebruik van te maken
Als je een vraag stelt, zeg dan eerst welke gedachten of
overwegingen hieraan ten grondslag liggen.
Veel vragen dienen slechts als vermomming voor een bewering
(vind u ook niet dat…?).
Op onechte vragen volgt meestal een onecht antwoord of een
tegenvraag.
De vragensteller verbergt zich in de vraag om niet zelf te
hoeven vertellen.
Let
op signalen van het lichaam bij jezelf en bij anderen.
Vaak zijn lichamelijke signalen de eerste signalen (gapen,
blozen, afgezakte schouders, houding in stoel etc.) van een storing (verminderde
interesse, vermoeidheid spanning, schaamte).
(vaak fluisterend tussen twee of meer personen)
Ze storen de groep, bevatten een impliciete mededeling over
iemands (gevoelsmatige) betrokkenheid.
Vraag aan de persoon of personen hun randgesprek aan de
gehele groep mee te delen.
Mede door bewust met bovenstaande opmerkingen aan de slag te gaan, is trainen/werken met groepen voor mij een heel bewuste, boeiende, maar ook vaak complexe activiteit geworden.
Gevolg
hiervan is dat ik mijn programma beter kan laten aansluiten op de behoeften van
deelnemers. Als er weerstanden zijn, kan ik hier vrijer op inspelen, mee aan de
slag gaan, onderzoeken waar de weerstanden vandaan komen. Hebben ze te maken met
betrekking tot opvattingen over leren of een negatieve leergeschiedenis, of
hebben ze te maken met een slechte aansluiting op de leerbehoefte van de
deelnemer etc.